In het vlakke landschap van Noord-Nederland doemen ze nog altijd op: heuvels die ogenschijnlijk niet thuishoren in de verder vlakke omgeving. Toch staan deze kunstmatige verhogingen er al eeuwen. Het zijn terpen – woonheuvels die bewoners zelf aanlegden om veilig te kunnen leven in een nat, dynamisch gebied. Terpen zijn een krachtig symbool van hoe Nederlanders zich aanpasten aan een omgeving vol water.

Maar hoe bouwden mensen zulke heuvels, en wat vertellen ze ons over leven met het water?

Wat is een terp en waarom bouwde men ze?

Een terp is een door mensenhanden opgeworpen heuvel, bedoeld om boven het water uit te wonen. Met name in Friesland, Groningen en delen van Noord-Holland vestigden mensen zich op deze verhoogde plekken om te ontsnappen aan de dreiging van overstromingen.

Lang voordat er dijken lagen, boden deze terpen een veilig toevluchtsoord. De heuvels ontstonden door laag op laag te stapelen: klei, mest, afval, graszoden. Iedere generatie voegde materiaal toe om de terp hoger te maken.

In Groningen staan deze woonheuvels bekend als ‘wierden’, maar het principe is hetzelfde. Het woord ‘terp’ komt uit het Oudfries en is verwant aan ‘dorp’ – een knipoog naar het feit dat hele gemeenschappen op deze verhogingen leefden.

Hoe ontstonden de eerste terpen?

Rond 700 tot 500 voor Christus begonnen mensen zich te vestigen op natuurlijke hoogteverschillen, zoals kwelderruggen. Toen bleek dat het water ook daar steeds vaker toesloeg, namen bewoners zelf het heft in handen. Ze begonnen de grond systematisch op te hogen.

Vanaf ongeveer 500 v.Chr. groeide de terpencultuur snel. Boeren, vissers en ambachtslieden bouwden hun huizen op deze heuvels. Na elke overstroming verhoogden ze de terp, waardoor er soms metershoge woonlagen ontstonden.

In de loop der eeuwen ontstonden er complete dorpen op terpen – vaak met kerken, erven en akkers eromheen. De heuvel werd het hart van de gemeenschap.

Kasteelwoning op terp

De rol van terpen in de middeleeuwen

Ook in de middeleeuwen bleven terpen essentieel. Tot in de 10e eeuw boden ze nog altijd de beste bescherming tegen overstromingen. Pas toen men begon met het aanleggen van dijken, verminderde de noodzaak om verder te verhogen.

Toch bleven de terpen belangrijke ankerpunten in het landschap. Dorpen groeiden verder uit, en sommige terpen ontwikkelden zich tot marktplaatsen of religieuze centra. Zelfs toen het water meer onder controle kwam, bleven de woonheuvels geliefd vanwege hun stevige en droge ligging.

Waarom werden veel terpen afgegraven?

Vanaf de 19e eeuw gebeurde er iets opvallends: mensen begonnen terpen af te graven. Niet om ze te verwijderen, maar om de vruchtbare grond te gebruiken als meststof op andere akkers. De terpgrond, rijk aan organisch materiaal, bleek namelijk uitermate geschikt voor landbouw.

Deze afgravingen vernietigden helaas ook een deel van het cultureel erfgoed. Tegelijkertijd brachten ze bijzondere archeologische vondsten aan het licht. Archeologen troffen bij opgravingen onder meer:

  • Aardewerk en gebruiksvoorwerpen uit de ijzertijd en vroege middeleeuwen
  • Sieraden en fibula’s (mantelspelden)
  • Gereedschappen, restanten van woningen en zelfs sporen van handelscontacten

Vooral Ezinge (Groningen) en Wijnaldum (Friesland) zijn bekend geworden dankzij zulke vondsten. In Wijnaldum ontdekten onderzoekers zelfs een kostbare mantelspeld die duidt op een koninklijke bewoner in de 7e eeuw.